In de stilte van mijn kamer vecht ik een strijd,
Tegen een vijand onzichtbaar, met onzekere tijd.
De vijand is MS, een onzeker einde,
Waar elke stap voelt als steeds strakker zijnde.
Het hart verzwaard, de ziel zo moe,
Een strijd zonder uitweg, nergens naartoe.
Maar door de nevel van zorgen, door het web van mijn pijn,
Zoekt een dapper hart naar een zonneschijn.
Dus soms, in de chaos, zoek ik een lach,
Tussen de tranen door, op een donkere dag.
Dat geeft mij een sprankje hoop, in het hart van de nacht,
Een herinnering aan kracht, die zachtjes lacht.